Deze samenvatting
+380.000 andere samenvattingen
Een unieke studietool
Een oefentool voor deze samenvatting
Studiecoaching met filmpjes
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.

Samenvatting - Class notes - Plantkunde 1
-
1606345200 Hoofdstuk 1. Inleiding
-
Wat zijn de takken van plantkunde?
- Morfologie: leer m.b.t. vorm van planten
- Anatomie: leer m.b.t. inwendige bouw
- Systematiek: leer m.b.t. ordenen in hiërarchische groepen
- Nomenclatuur: naamgeving
- fysiologie
- ecologie
-
Waaruit bestaat het zes-rijkensysteem?- planteae
- animalia
- fungi
- protista
- eubacteria
- archaebacteria -
Wat is de meest recente klasifficatie?Onderverdeeld in 3 domeinen:
- bacteria
- archeae
- eukarya -
Wat is het onderscheid tussen planten en andere organismen?
1. Assimilatie
2. Groei
3. Celbouw
4. Ontwikkeling
5. Vermenigvuldiging
6. Adaptatievermogen -
Assimilatie (=opbouw van chemische stoffen)
- Fotosynthese
- omzetten van zeer eenvoudige anorganische verbindingen naar suikers, eiwitten, vetten etc.
- zijn autotroof in tegenstelling tot dieren fungi (heterotroof)
- Fotosynthese
-
Uitzondering: heterotrofe plantenVb. Klein wankruid en bremraap
-
Groei
- Open groeisysteem, ook in volwassen toestand
- Meristemen blijven actief en vormen nieuwe plantendelen
- Meestal onbepaald
-
Celbouw
• Vacuole (groei, turgor, stockage, recyclage, etc…)
•Plastiden (fotosynthese, stockage, etc…)
•Celwand (cellulose, groei) -
Ontwikkeling: levenscyclus
• Geordende overgangen
• Gestuurd door externe milieuomstandigheden (temperatuur, droogte,
daglengte, etc.)
• Synchronisatie met seizoenen -
Vermenigvuldiging
• Geslachtelijk
• Ongeslachtelijk -
Aanpassingsvermogen (adaptievermogen)
- Sessiel: (meestal) vast in het substraat dus kunnen zich niet verplaatsen
- bladtemperatuur:
- winter: vorst -
Wat is een synapomorfie?gemeenschappelijk kenmerk van alle leden van taxon geërfd van laatste gemeenschappelijke voorouder
-
Op basis waarvan wordt een fylogenie opgesteld?
- Op basis van homologe kenmerken met zelfde oorsprong: afstamming van gemeenschappelijke voorouder
- Primitieve (lang geleden verschenen) en afgeleide (recent tot stand gekomen) kenmerken
- Anatomische (ontwikkelingsbiologie), morfologische (uiterlijk) en fysiologische (bv. chemische structuur afweerstoffen) kenmerken
- Aminozuursequenties in eiwitten (bv. cytochroom C)
- Nucleotidensequenties in DNA(kern+chloroplast) en RNA (mitochondriaal+ribosomaal) (bv. adenine, thymine/uracil, guanine en cytosine)
-
Volgorde van de systematiek
- Rijk (
plantea ) fylum (afdeling)- klasse
- orde
- familie
- genus
- soort
- nederlandse naam - Rijk (
-
Wat is een soort?
- Een soort kan zich reproduceren
- kan gedefinieerd worden op basis van voldoende gelijkenissen in de DNA-sequentie
- kunnen onderverdeeld worden op basis van morfologische kenmerken, hun gedrag en niche.
-
Hoe ontstaan soorten?
- Ruimtelijke scheiding -> mutaties (toeval, bv. kleiner blad) -> selectiedruk -> aanpassing aan de omgeving-> verschillende genotypes gaan domineren --> evolutie in verschillende richtingen -> geen interactie meer ->nieuwe soort
- Abnormale kruising van bestaande soorten
-
Hoeveel soorten bloemplanten (Angiospermen) zijn er?
•304,000 aanvaardesoortennamen
• 430,000 synoniemen
• 216,000 onopgeloste sp. (proportie 41 % van de opgelostesoortnamen is aanvaard = 100,000 sp. [geschat subtotaal 400,000 sp])
• Nog niet ontdekte soorten: ca. 15 % (op basis van verleden en # botanisten)->geschat totaal aantal bloemplanten 450,000 sp. -
Hoeveel families bloemplanten zijn er?Ca. 400 ->gemiddeld 1000 sp. per familie
-
Wat zijn de meest soortentrijke families bij de dicotylen?
- Astaraceae
- fabaceae
- Astaraceae
-
Wat zijn de meest soortenrijke families bij de monocotylen?
- Orchidaceae
- poaceae
- cyperaceae
- Orchidaceae
-
Van de in totaal 550 Gt C die levende organismen op aarde in hun biomassa hebben vastliggen, bevindt zich 450 Gt (82%) C in planten
-
Waar groeien planten?
- het hoogste aantal soorten bloemplanten per oppervlakte-eenheid komt voor in de tropen en het laagste aantal dichter bij de tropen.
- er zijn meer altijdgroene(evergreen) loofbomen dichter bij de tropen
- er zijn meer coniferen op de noorderlijke breedtegraden
-
waarom zijn er meer planten in de tropen? (latitudinale gradient)
- Mid-domein effect: random verdeling van een vast aantal soorten over aarde met harde grenzen
- hoger beschikbare hoeveelheid energie, water en landoppervlakte: snellere evolutie, mutaties en levenscycli
- stabiliteit: snellere speciatie (soortvorming) en lagere extinctie
- biotische interacties: predatie, competitie, parasitisme, symbiose
- regel van rapoport: de grootte van het verspreidngsgebied van soorten is rechtevenredig met de (gemiddelde) breedtegraad waarop ze voorkomen.
- Mid-domein effect: random verdeling van een vast aantal soorten over aarde met harde grenzen
-
Regel van
rapoport : de grootte van hetversprteidingsgebied van tropischeplantensoorten is gemiddeld kleiner dan die van planten die nabij de polen voorkomen -
Drie meest geteelde plantensoorten voor consumptie
- Tarwe (triticum aestivum)
- mais (zea mays)
- rijst (oryza sativa)
- Tarwe (triticum aestivum)
-
Nomenclatuur: naamgeving van planten
• Familienamen eindigen op –aceae
• Tautoniemen zijn verboden
• Binaire namen (genus + soort)
• Cursief
• Auteursnaam verplicht (praktijk)
• Oudste synoniem = geldig -
Landplanten (embryophyta) worden onderverdeeld in:- mosachtigen
- de zaadloze vasculaire planten
- de zaadplanten -
De belangrijke afdelingen zijn:- afdeling bryophyta
- afdeling monilophytya
- afdeling coniferophyta
- afdeling anthophyta -
Kenmerken van de lanplanten:
• Terrestrisch (voornamelijk)
• Cuticula
• Diplobiontische levenscyclus (diploïd én haploïd)
• Antheridia (M) en archegonia (V)
• Extreem resistent polymeer in pollenwand (sporopollenine) -
Afdeling bryophyta (echte mossen)
• Geen echte bladeren en geen echte wortels
• Geen vaatbundels
• Sporen (geen zaden)
• Geen bloemen
• Water nodig voor verplaatsing gameten -
Afdeling monilophyta(o.a. Varens en paardenstaarten)
• Echte bladeren en wortels
• Sporen (geen zaden)
• Geen bloemen -
Afdeling Coniferophyta (zaadplanten, gymnospermen)Zaden tussen schubben van een kegel (
zaadknoppen niet ingesloten) -
Kenmerken afdeling anthophyta:- zaden in een vruchtbeginsel
- endosperm
- dubbele bevruchting -
Afdeling anthophyta wordt onderverdeeld in:
• Basale bloemplanten
• Eudicotylen
• Monocotylen -
Basale bloemplanten- bloemen spiraalgewijs geranschikt
- vb.: magnoliaceae, piperaceae, nymphaeaceae, aristolochiaceae -
Eudicotylen (tweezaadlobbigen)- kiemplant met meestal 2 zaadlobben
-hoofdwortel met zijwortels
- bladeren zijn meestal veer- ofhandnervig
-vaatbundels zijn ringvormig gerangschikt
- bloemen: 2-, 4- of 5-tallig
- secundaire groei met vasculaire cambium
- vb. Fagaceae, ranunculaceae, rosaceae, violaceae, lamiaceae -
Monocotylen(eenzaadlobbigen)- kiemplant met meestal 1 zaadlob
- bladeren zijn parallelnervig
- vaatbundels zijn verspreid
- 3-tallige bloemen
- geen secundaire groei(zeldzaam)
- cortex en merg niet duidelijk afgescheiden
- vb. grassen, orchideeën, lelie, krokus -
Bio-diversiteit
• = de variabiliteit onder levende organismen van allerlei afkomst,
waaronder de terrestrische, mariene en andere aquatische
ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken
• Dit omvat de diversiteit binnen soorten (genetische diversiteit binnen
en tussen populaties), tussen soorten en van ecosystemen -
- 24% van alle plantensoorten zijn bedreigd
- 133 soorten zijn uigestorven in de afgelopenb 100 jaar -
Waardoor staat de bio-diversiteit onder druk?
• Habitatfragmentatie
• Overexploitatie (degradatie)
• Invasieve soorten
• Vervuiling (N, P, etc.)
• Klimaatverandering -
Planten leveren:
• Energie. Hout, biomassa, steenkool, biodiesel, bioethanol, etc.
• Voedsel. Er zijn 450,000 plantensoorten -> ~3000 worden gegeten->
3 leveren meer dan helft van calorieën (Zea mays, Oyrza sativa,
Triticum aestivum)
• Grondstoffen. Katoen, hout, bamboe, vlas, etc.
• Geneesmiddelen. Aspirine, Aloe, Tanacetum, Taxus, etc.
• Sierplanten. Lelie, krokus, tulp, roos, etc.
• Globale C en N cyclus. : case study -
Ecosysteemdiensten worden onderverdeeld in:1. Ondersteunende diensten
2. Regulierende diensten
3. Bevoorradende diensten
4. Culturele diensten -
Ondersteunende diensten:- nutrientkringopen
- bodemvorming
- primaire productie -
Regulerende diensten- klimaatregulatie
- pestregulatie
- overstromingsregulatie
- waterzuivering -
Bevoorradende diensten:- voedsel
- drinkwater
- hout+vezels
- brandstof -
Culturele diensten:-esthetiek
- bezinning
- educatie
- recreatie -
De relatie tussen de bio-diversiteit en ecosysteemdiensten zijn sterk afhakelijk van:
- Het ecosysteem
- schaal niveau
- taxonomische groepen
- de ecosysteemdiensten die beschouwd worden
- Het ecosysteem
Lees volledige samenvatting
Deze samenvatting. +380.000 andere samenvattingen. Een unieke studietool. Een oefentool voor deze samenvatting. Studiecoaching met filmpjes.
Laatst toegevoegde flashcards
Margo
Membraan in hofstippel -> flexibel
functie: zorgt voor regulatie watertransport
functie: zorgt voor regulatie watertransport
Stippelvorm
Stippelkanaal :- ontstaat bij sterke verdikking van de secundaire wand
- diameter is overal gelijk
Hofstippels :openingsbreedte smaller ter hoogte van plasmamebraanopeningsbreedte breder ter hoogte van het sluitvlies- komt vooral voor bij angiospermen en gymnosperemen
Stippels
• Plaatsen zonder wandverdikking
• Stippels en hofstippels met torus (gymnospermen)
• Hier doorheen plasmodesmata + desmotubulus (dun buisje ER)
• Verbinding naburige cellen
• Symplast = continuüm van cytoplasma overheen cellen ↔ Apoplast = continuüm van intercellulairen en celwanden
Vorming S
• Eerst overgangslamel op P
• Lignine
Synthese van de primaire celwand
• Cellulose: PM
• Andere: Golgi
Vorming P op middenlamel
• Kriskras
• Cellulosesynthase
Vorming middenlamel
- Na celdeling -> fragmoplast-> bevat microtubili en actinefillamenten die golgiblaasjes groeperen.
- golgiblaasjes versmelten met elkaar-> celplaat
- diverse pectinestringen worden aan elkaar geplakt door Ca2+ of Mg2+ -> ontstaan middenlamel
Vorming van de celwand
- Vorming middenlamel
- vorming van P op de middenlamel
- vorming van S tijdens celdifferentiatie
Secundaire celwand
• Niet meer groeiende cellen, specialisatie
• Laagsgewijs: S1, S2, S3
• Tot 100-en lagen cellulosemicrofibrillen
• Parallelle microfibrillen
• Gecoat door lignine
• Vlasvezels: 57 % cellulose, 15 % hemicellulose,
4 % pectinen, 3 % lignine
• Katoenvezels 98 % cellulose
• Hout 20-30 % lignine
Primaire celwand
• Jonge, groeiende cellen
• 3 à 4 lagen cellulosemicrofibrillen
• 25 % cellulose, 25 % hemicellulose, 35 % pectinen, 1-8% structurele eiwitten
• Grascoleoptiel: 25 % cellulose, 60-70 % hemicellulose, 10 % pectinen
• Celwanden endosperm granen: 85 % hemicellulose
• Water in matrix
• Soms afzetting suberine (kurkstof)• Bepaling groeirichting a.d.h.v. oriëntatie cellulosemicrofibrillen